In dit onderdeel wordt beschreven hoe u de netwerkinstellingen kunt configureren via het bedieningspaneel.
![]()
De instellingen in het menu Netwerkinstellingen en de standaardwaarden zijn als volgt:
DHCP: AAN
IP-adres: 11.22.33.44
Subnetmasker: 000.000.000.000
Gateway-adres: 000.000.000.000
Ethernet-snelheid: Auto
Druk op de knop [Gebruikersinstellingen].
Selecteer [6 O/L-parameter] met de toets [
] of [
] en druk vervolgens op de toets [OK].
Als [DHCP] op [AAN] staat, gaat u naar stap 4.
Om een statisch IP-adres te gebruiken, zet u [DHCP] op [UIT] en geeft u het IP-adres, subnetmasker en gatewayadres op via de volgende procedures. Vraag uw netwerkbeheerder om de waarden die u dient in te voeren voor deze instellingen.
Selecteer [5 DHCP] met de toets [
] of [
] en druk vervolgens op de toets [OK].
Selecteer [UIT] met de toets [
] of [
] en druk vervolgens op de toets [OK].
Selecteer [6 IP-adres] met de toets [
] of [
] en druk vervolgens op de toets [OK].
Vraag uw netwerkbeheerder naar het IP-adres. Het huidige IP-adres wordt weergegeven.
Voer de waarde van ieder veld waarin de cursor verschijnt in met de cijfertoetsen.
Gebruik de scroll-knop om naar het volgende veld te gaan.
Herhaal de bovengenoemde twee stappen totdat u in alle velden waarden hebt ingevoerd en druk vervolgens op de toets [OK].
Specificeer de subnet mask en het gateway-adres op dezelfde wijze als het IP-adres.
Druk na het invoeren van alle instellingen op de toets [Gebruikersinstellingen].
Verschijnt er een bericht met de instructie om uw apparaat opnieuw op te starten, druk dan op de toets [OK].
Zet het apparaat uit, wacht een paar seconden en zet het weer aan.
Druk de configuratiepagina af en controleer of de instellingen juist zijn.
![]()
Voor meer informatie over het afdrukken van de configuratiepagina, zie Lijst-/proefafd
.