In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe een origineeltype moet worden geselecteerd.
Selecteer een orgineeltype met behulp van de toets [Kleurenscan] in combinatie met de toets [Origineel].
Geef de details van het geselecteerde origineeltype op met behulp van [Origineel type instelling] onder [Scannereigenschappen]. Voor meer informatie over [Origineel type instelling] raadpleegt u "Scannereigenschappen".
In de onderstaande tabel worden de toetscombinaties [Kleurenscan] en [Origineel] en hun relatie met [Origineel type instelling] uitgelegd.
De standaardinstellingen worden vetjes weergegeven.
Toets [Kleurenscan] |
Toets [Origineel] |
[Origineel type instelling] |
---|---|---|
Aan |
Tekst |
Type 1(Kleur:Tekst)
|
Aan |
Foto |
Type 2(Kleur:Foto)
|
Uit |
Tekst |
Type 3(Z&W:Tekst)
|
Uit |
Foto |
Type 4(Z&W:Foto)
|
Druk op de toets [Kleurenscan] om tussen aan en uit te schakelen.
De toets [Kleurenscan] is ingeschakeld wanneer het indicatielampje brandt en uitgeschakeld wanneer het indicatielampje gedoofd is.
Druk op de toets [Origineel] om tekst of foto te selecteren.
Het indicatielampje van het geselecteerde origineeltype gaat branden.
Om originelen in grijswaarden te scannen, moet u eerst [Scannereigenschappen], [Origineel type] selecteren, vervolgens [Type 3(Z&W:Tekst)] of [Type 4(Z&W:Foto)] en daarna [Grijswaarden]. Om vervolgens uw originelen in grijswaarden te kunnen scannen, selecteert u het origineeltype dat u hebt ingesteld op [Grijswaarden]. Voor meer informatie over [Origineel type] raadpleegt u "Scannereigenschappen".
Wanneer afbeeldingen die in grijswaarden gescand zijn niet duidelijk genoeg zijn, kunt u ze opnieuw scannen door [Type 1(Kleur:Tekst)] of [Type 2(Kleur:Foto)] te selecteren.