Met behulp van [Scanfuncties] kunt u diverse instellingen voor de scanfunctie maken of wijzigen, zoals het comprimeren van scangegevens of het weergeven van het scanlogboek. Configureer de scaninstellingen in overeenstemming met uw omgeving en waarvoor u het apparaat wilt gebruiken.
In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe u het scherm Scannereigenschappen kunt weergegeven. Zie "Scannereigenschappen" voor meer informatie over de instellingen op dit scherm.
Druk op de toets [Gebruikersinstellingen/Teller].
Selecteer [Scannereigenschappen] en druk vervolgens op de toets [OK].
Het scherm scannereigenschappen wordt weergegeven.
Selecteer [Scaninstellingen], [Bestemmingslijstinst.], [Verzendinstellingen], [Beheerderstoepassingen] en configureer vervolgens de relevante instellingen.