In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u met behulp van Windows-toepassingen gemaakte faxdocumenten kunt verzenden.
Om een fax te verzenden, selecteert u [Afdrukken...] in een Windows-toepassing, en daarna [LAN-Fax M13] als printer en geeft u vervolgens een bestemming op in het dialoogvenster [LAN-Fax].
Open het document dat u wilt verzenden of maak een nieuw document en voer daarna de volgende procedure uit.
Voor nadere details, zie de Help van het LAN-Fax-stuurprogramma.
Met SmartDeviceMonitor for Client kunt u geen documenten naar dit apparaat verzenden met meer dan één LAN-Fax tegelijkertijd.
Klik in het menu [Bestand] op [Afdrukken...].
Selecteer [LAN-Fax M13] in de lijst.
Klik op [Afdrukken].
Het dialoogvenster LAN-Fax verschijnt.
De instelprocedure is afhankelijk van de toepassing die u gebruikt. In alle gevallen selecteert u [LAN-Fax M13] als printer.
Geef de bestemming op.
U kunt via de volgende methoden de bestemming opgeven:
"Een bestemming opgeven via een bestemmingslijst"
"Een bestemming opgeven via het Adresboek"
"Een bestemming rechtstreeks invoeren"
Als gebruikersverificatie wordt gebruikt voor dit apparaat klikt u op [Gebruikersinstellingen...].
Stel de nodige opties in.
Voor nadere details over het opgeven van opties, zie "Opties opgeven" en "Verzendresultaten bevestigen per e-mail".
Klik op [Verzenden].
Als u op [Afdrukken & Verzenden] klikt, wordt de fax naar de bestemming verzonden en drukt het apparaat een kopie van het verzonden document af.
Het apparaat kan documenten vasthouden die verzonden zijn met behulp van een LAN-Faxstuurprogramma als te verzenden bestanden.
Voor de maximum waarden van de volgende items, zie "Maximum waarden".
Aantal bestemmingen dat u kunt opgeven per bestand
Aantal documenten dat vanaf een LAN-Faxstuurprogramma is verzonden dat het apparaat kan vasthouden als bestanden die moeten worden verzonden