![]() ![]() ![]() | ![]() | ![]() | |
![]() | |||
![]() | |||
![]() | ![]() | ![]() | ![]() |
![]() | ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() | ![]() ![]() ![]() |
Om de standaardinstellingen van de printer te maken, opent u het dialoogvenster [Printereigenschappen] vanuit het venster [Printers].
U kunt de standaardprinterinstellingen niet voor individuele gebruikers wijzigen. De instellingen in het dialoogvenster [Printereigenschappen] zijn van toepassing op alle gebruikers.
Ga in het menu [Start] naar [Instellingen] en klik op [Printers].
Het venster [Printers] verschijnt.
Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken.
Klik in het menu [Bestand] op [Eigenschappen].
Maak de noodzakelijke instellingen en klik vervolgens op [OK].
In sommige toepassingen worden de instellingen van het printerstuurprogramma niet gebruikt, maar worden de standaardinstellingen van de toepassingen ingeschakeld.
Raadpleeg voor meer informatie de Help van het printerstuurprogramma.