![]() ![]() ![]() | ![]() | ![]() | |
![]() | |||
![]() | |||
![]() | ![]() | ![]() | ![]() |
![]() | ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() | ![]() ![]() ![]() |
Wanneer de faxkoptekst is ingeschakeld, wordt de opgeslagen naam afgedrukt op het papier van de ontvanger.
In sommige gevallen wilt u misschien een fax zonder koptekst versturen. Hiertoe schakelt u Faxkoptekst uit.
U kunt twee faxkopteksten opslaan; "Naam 1" en "Naam 2".
Als u bijvoorbeeld de naam van uw afdeling opslaat in de ene en de naam van uw organisatie in de andere, kunt u de eerste gebruiken als u interne faxen verzendt en de tweede voor externe faxen.
Plaats het origineel en selecteer de gewenste scaninstellingen.
Druk op [TX modus].
Selecteer [Opties instellen].
Controleer of [Faxkoptekst Afdruk.] is gemarkeerd.
Om Faxkoptekst afdrukken te annuleren, drukt u op [Faxkoptekst Afdruk.] om de markering uit te schakelen.
Druk tweemaal op [OK].
Geef de bestemming op en druk vervolgens op de toets [Start].
U kunt de namen van faxkopteksten programmeren met behulp van de functie Faxinformatie programmeren in het menu Faxeigenschappen. Voor nadere details over de programmeermethode, zie de Bedieningshandleiding Standaardinstellingen.
U kunt selecteren of datums, faxkoptekstnamen, bestandsnummers of paginanummers al dan niet moeten worden afgedrukt, door de respectievelijke gebruikersparameters (schakelaar 18, bit 3, 2, 1, 0) te wijzigen in het menu Faxeigenschappen. Zie de Bedieningshandleiding Standaardinstellingen.
Wanneer u de ontvanger heeft opgegeven met behulp van de cijfertoetsen, wordt de eerste koptekstnaam afgedrukt op het papier van de ontvanger. Neem contact op met de servicevertegenwoordiger voor het afdrukken van de tweede koptekstnaam.
U kunt een van de snelbedieningstoetsen programmeren voor deze functie. Met de snelbedieningstoets kunt u stap 2, 3 en 5 overslaan. Voor nadere details over snelbedieningstoetsen, zie de Bedieningshandleiding Standaardinstellingen.