Koptekst overslaan
HandleidingenInhoudVorigeVolgendeHelp

Instellenals externe printer (NetWare 4.x, 5 / 5.1, 6 / 6.5)

Volg de onderstaande procedure om de printer te gebruiken als externe printer voor gebruik met NetWare 4.x, 5/5.1 en 6/6.5.

Belangrijk

De printer instellen met NWadmin

  1. Start NWadmin vanuit Windows.

    Meer informatie over NWadmin kunt u vinden in de NetWare-handleidingen.

  2. Installeer de netwerkverbinding met een wachtrij. Selecteer het object in de mapstructuur waarin de wachtrij zich bevindt en klik op [Nieuw] in het menu [Object].

  3. Klik in het vak [Nieuwe objectklasse] op [Afdrukwachtrij] en klik op [OK].

  4. Voer bij [Afdrukwachtrij] de naam in van de afdrukwachtrij.

  5. Klik bij [Volume afdrukwachtrij] op [Bladeren].

  6. Klik bij [Beschikbare objecten] op het volume waarin de afdrukwachtrij is gemaakt en klik op [OK].

  7. Controleer de instellingen en klik op [Nieuw].

  8. Installeer de netwerkverbinding met een printer. Selecteer het object in de mapstructuur waarin de printer zich bevindt en klik op [Nieuw] in het menu [Object].

  9. Klik in het vak [Nieuwe objectklasse] op [Printer] en klik op [OK]. Voor NetWare 5 klikt u op [Printer (Geen NDPS)].

  10. Voer in het vak [Printernaam] de printernaam in.

  11. Schakel het selectievakje [Extra eigenschappen opgeven] in en klik op [Nieuw].

  12. Wijs afdrukwachtrijen toe aan de gemaakte printer. Klik op [Toewijzingen] en klik op [Toevoegen] bij [Toewijzingen].

  13. Klik bij [Beschikbare objecten] op de nieuwe afdrukwachtrij en klik op [OK].

  14. Klik op [Configuratie], klik op [Parallel] in de lijst [Printertype] en klik op [Communicatie].

  15. Klik op [Handmatig laden] bij [Communicatietype] en klik op [OK]. Controleer de instellingen en klik op [OK].

  16. Stel de netwerkverbinding met een afdrukserver in. Selecteer een context die is opgegeven en klik op [Aanmaken] in het menu [Object].

  17. Klik in het vak [Nieuwe objectgroep] op [Afdrukserver] en klik op [OK]. Voor NetWare 5 klikt u op [Afdrukserver (Geen NDPS)].

  18. Voer in het vak [Afdrukservernaam:] de naam van de afdrukserver in.

    Gebruik dezelfde afdrukservernaam als is opgegeven met SmartDeviceMonitor for Admin.

  19. Schakel het selectievakje [Extra eigenschappen opgeven] in en klik op [Nieuw].

  20. Wijs de printer toe aan de gemaakte afdrukserver. Klik op [Toewijzingen] en klik op [Toevoegen] bij [Toewijzingen].

  21. Klik bij [Beschikbare objecten] op de nieuwe afdrukwachtrij en klik op [OK].

  22. Klik in het gebied [Printers], op de printer die u heeft toegewezen en klik daarna op [Printernummer].

  23. Voer het printernummer in en klik op [OK]. Controleer de instellingen en klik op [OK].

    Gebruik hetzelfde printernummer als is opgegeven voor de externe printer met SmartDeviceMonitor for Admin.

  24. Start de afdrukserver door vanaf de console van de NetWare-server de volgende opdracht te typen.

    Als de afdrukserver in bedrijf is, sluit u de server af en start u deze opnieuw.

    Om af te sluiten

    CAREE: unload pserver

    Om te starten

    CAREE: load pserver print_server_name

  25. Voer de naam van de afdrukserver in als contextnaam en druk op de toets [Enter].

  26. Selecteer de printernaam in het contextmenu en druk vervolgens op de toets [Enter].

Installatie via Web Image Monitor

  1. Start Web Image Monitor.

  2. Klik op [Inloggen].

    Er wordt een dialoogvenster weergegeven voor het invoeren van de gebruikersnaam en het wachtwoord.

  3. Geef de gebruikersnaam en het wachtwoord op en klik op [Inloggen].

    Neem contact op met de beheerder voor meer informatie over uw gebruikersnaam en wachtwoord.

  4. Klik op [Configuratie] links in het scherm en klik op [NetWare afdrukinstellingen].

  5. Bevestig de instelingen en klik vervolgens op [Apparaatnaam].

    De configuratie is voltooid. Wacht even voordat u Web Image Monitor opnieuw start.

  6. Klik op [Uitloggen].

  7. Sluit Web Image Monitor af.

Opmerking

Verwijzing