![]() ![]() | ![]() | ||
Configureer met behulp van het bedieningspaneel de volgende draadloze LAN-instellingen overeenkomstig de netwerkomgeving.
![]()
Ethernet en Wireless LAN kunnen niet tegelijkertijd worden gebruikt.
Om het draadloos LAN te gebruiken, voert u de volgende instelling uit met behulp van het bedieningspaneel: druk op de toets [Menu], selecteer [Host interface], [Netwerk], [Type LAN] en vervolgens [Wireless LAN]. Bovendien moet u het IP-adres, subnet mask, gateway-adres, DHCP, Frame-type (NW) en het actieve protocol instellen, zoals uitgelegd in "Ethernet-configuratie".
De volgende tabel toont de instellingen van het bedieningspaneel en hun standaardinstellingen. Deze items komen voor in het menu [Host interface].
Instellingsnaam |
Standaard |
|---|---|
Communicatiemodus |
Infrastructuur modus |
Ad-hoc kanaal |
|
Communicatiesnelheid |
Auto |
SSID-instelling |
leeg |
Veiligh.meth. |
Geen |
Druk op de toets [Menu].

Druk op de toets [
] of [
] om [Host-interface] te selecteren, en druk vervolgens op de [OK]-toets.

Druk op [
] of [
] om [Wireless LAN] te selecteren en druk vervolgens op [OK].

Druk op de toets [
] of [
] om [Communicatiemodus] te selecteren, en druk vervolgens op de toets [OK].

Druk op de toets [
] of [
] om de overdrachtsmodus van het draadloze LAN te selecteren en druk dan op de toets [OK].

Selecteer [802.11 Ad-hoc modus] om draadloos met een apparaat te communiceren waarvoor geen SSID hoeft te worden ingesteld.
De overdrachtsmodus van het draadloze LAN kan ook worden ingesteld met behulp van de Web Image Monitor.
Als[802.11 Ad-hoc modus] is geselecteerd als [Communicatiemodus], drukt u op [
] of [
] om [Ad-hoc kanaal] te selecteren en vervolgens op de toets [OK].

Druk op [
] of[
] om het Ad-hockanaal te selecteren en druk vervolgens op de toets [OK].

Druk op de toets [
] of [
] om het juiste kanaal te selecteren, en druk vervolgens op de toets [OK].
Druk op [
] of [
] om [Communicatiesnelheid] te selecteren en druk vervolgens op de toets [OK].
Druk op [
] of[
] om de gewenste snelheid te selecteren en druk vervolgens op de toets [OK].
De standaardinstelling is [Automatisch]. Als u de overdrachtssnelheid moet wijzigen in functie van de omgeving die u gebruikt, selecteert u de geschikte snelheid.
Druk een configuratiepagina af om de instellingen te controleren.
![]()
Voor details, zie Web Image Monitor Help en de Softwarehandleiding.
Raadpleeg voor meer informatie over het afdrukken van de configuratiepagina de Verkorte Installatiehandleiding.