In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u ontvangen faxen naar een andere bestemming doorstuurt en hoe u de fax bij de ontvanger afdrukt. U kunt deze instelling opgeven onder [RX instellingen].
U kunt slechts één bestemming opgeven.

Geef voor de doorstuurbestemming een faxnummer of een e-mailadres op. U kunt de doorstuurbestemming ook opgeven met de cijfertoetsen, de Snelkiestoetsen of de [Verkort kiezen]. U kunt geen doorstuuradres opgeven met Groepsbellen.
Druk op [Menu].

Het menuscherm wordt weergegeven.
Druk op de toets [
] of [
] om [RX instellingen] weer te geven en druk vervolgens op de toets [Yes].
| RX instellingen? OK=Yes of 1-9 |
Druk op de toets [
] of [
] om [6 Doorzenden] weer te geven en druk vervolgens op [Yes].
| 6 Doorzenden? OK=Yes |
Druk op de toets [
] of [
] om [Aan] of [Drz&Afdr] weer te geven en druk vervolgens op de toets [Yes].
| *Aan Drz&Afdr Uit |
Voer de bestemming in en druk op [Yes].
[1] |
U kunt een subadres van maximaal 50 cijfers invoeren.
Het scherm voor ontvangstinstellingen wordt weergegeven.
Druk op [No] als u wilt terugkeren naar het startscherm.
Als u het doorsturen wilt annuleren, drukt u op [Wissen/stoppen]. Als u het doorsturen annuleert, wordt de fax die naar het apparaat is verzonden verwijderd na afdrukken.
![]()
De fax wordt door het apparaat verwijderd na het doorsturen. Als [Drz&Afdr] geselecteerd is, wordt de fax verwijderd nadat deze is doorgestuurd en afgedrukt.
Een fax met de volgende extra kenmerken kan niet worden doorgestuurd:
Verzendaanvraag, pollingontvangst.
Als [RX Gehg.] op [Aan] is ingesteld onder [RX instellingen], kunnen er geen faxen worden doorgestuurd. Stel [RX Gehg.] in op [Uit].
Als er faxen wachten op doorsturen als [Doorzenden] op [Uit] wordt ingesteld, worden die faxen doorgestuurd.